Evenwichtskunstenaars
6 februari 2018 - Nyaungshwe, Myanmar
Eerst een rectificatie op last van Richard, de gids. Padaung is misschien wel de meest gebruikte naam voor de stam van de "langnekken" , waar we gisteren waren en waar hijzelf ook toe behoort, maar het is in feite een wat denigrerende benaming in de taal van de Shan. De echte naam van de langnekken en in hun eigen taal is Kayan. Richard wil ook geen Padaung genoemd worden. Zo, voor eens en altijd rechtgezet. Dan moet ik van Harry nog een aanvulling geven (ik heb blijkbaar flink verzaakt gisteren), hij had gisteren sjans met de vrouw met wie we het langst hebben zitten praten. Er zijn foto's om het te bewijzen! Ze wilde wel met hem trouwen volgens Harry, maar volgens Richard ( een leuke pestkop) zei ze bij ons vertrek dat ze mij erg zou gaan missen.... Dus misschien een huwelijk met ons beiden?
Vanochtend zijn we naar Pekon aan het Pekonmeer gereden. Dat ligt ten zuiden van het Inlémeer en is er mee verbonden. Hier hebben we afscheid genomen van Richard en de chauffeur. Natuurlijk zijn we voor hem gewoon klanten, maar het klikte zo leuk, dat we het jammer vinden om gedag te zeggen.
We namen hier de boot om ruim 4 uur te gaan varen in noordelijke richting. Eerst het Pekonmeer af, daarna door een lange kronkelige verbindingsvaarroute en dan het hele Inlémeer, want ons hotel ligt aan de noordelijke punt ervan. Het was vier uur lang relaxen in de zon en genieten van alles wat er te zien was. Op het Pekonmeer geen toerist gezien, op de verbindingsroute ook niet, maar zodra we op de zuidelijke punt van het Inlémeer afkwamen nam het aantal toeristenboten stevig toe en we zitten nu in het dorpje met de onuitsprekelijke naam Nyaung Shwe, temidden van hele hordes toeristen. Althans, bij aankomst. Van hippe rugzaktoeristen, tot de grijze golf met enorme hutkoffers.
In het noorden van het ondiepe Pekonmeer zie je langzaamaan steeds meer groepjes rietlanden boven water komen en het lijkt dat de verbindingsroute een vrijwel dichtgeslibd deel van het meer is, waar je tussen riet en waterhyacint door moet laveren, waarna het op het Inlémeer weer beter begaanbaar wordt tot het uiteindelijk weer een meer genoemd kan worden. Maar eigenlijk is het andersom: het is een grote vlakte waarop landbouw plaatsvindt, in de regentijd loopt die voor een groot deel onder en is het een meer. We zitten nu drie maanden in de droge periode en daardoor begint het waterpeil weer te zakken, waardoor je in het meer allemaal afgebakende stukjes water ziet; de verhogingen rond een lapje grond komen weer langzaam boven water. Aan het eind van de droge periode moet het verbindingsstuk tussen de twee meren lastig te bevaren zijn. Het was nu al goed uitkijken voor de schipper. We voeren een paar keer door een soort rietsteeg. Een smalle tocht van anderhalve meter breed. Achter het riet zag je links en rechts weer water en ik moest een beetje aan de veenplassen van Ankeveen denken. Met regelmaat vaar je dwars door dorpjes, waar alle huizen (en tempels, scholen en winkels) op hoge palen staan. Soms zie je een grote boom in het water, maar als je vlakbij komt blijkt hij op een hoger gelegen stukje grond te staan. In één van de dorpjes hebben we een stop gemaakt bij een lotusweverij. Nooit geweten dat je met lotus kunt weven. Het was interessant te zien hoe ze uit lotusstengels vrij eenvoudig hele dunne draden trekken (spinragdun), die in elkaar draaien tot een vrij grove draad, waarna het verven met natuurlijke verfstoffen (gooseberry) en daarna het weven. Je kon er uiteraard ook e.e.a. kopen en het was schrikbarend duur. Een eenvoudige sjaal was meer dan $200.
Het Inlémeer is met name beroemd om de vissers die staand op één been met het andere been een peddel omklemmen en daarmee door het water peddelen. Ondertussen kunnen ze goed in het water om zich heen kijken en staan ze met het net in de handen klaar. Het is een bijzonder gezicht. In plaats van een net gebruiken ze ook wel een grote korf, om over de vissen heen te gooien.
Hierna was het nog een uurtje naar het dorp, waar we in La Maison Birmane slapen, gerund door een Fransman en met smaak ingericht. Met een uitstekend restaurant, waar uiteraard ook Franse wijn wordt geschonken tegen hebbelijke prijzen. Ineens zitten we na twee weken chique te dineren. Het is wel wat anders dan gisteravond. Toen aten we in Loikaw weliswaar supergoedkoop, €3.75 p.p. inclusief bier, maar daar werden we ook getrakteerd op Birmezen aan andere tafels die teveel van hun eigen meegebrachte whisky hadden gedronken en de zaak uitkotsten in een daarvoor naast hun tafel gereedstaande prullenbak. Twee keer. Gelukkig achter mijn rug, maar Harry zat eerste rang.
Na het eten een wandelingetje gemaakt naar het centrum, dat we niet hebben gevonden. Overal is het erg stil, terwijl er veel toeristen zijn. Waar?
Vanochtend zijn we naar Pekon aan het Pekonmeer gereden. Dat ligt ten zuiden van het Inlémeer en is er mee verbonden. Hier hebben we afscheid genomen van Richard en de chauffeur. Natuurlijk zijn we voor hem gewoon klanten, maar het klikte zo leuk, dat we het jammer vinden om gedag te zeggen.
We namen hier de boot om ruim 4 uur te gaan varen in noordelijke richting. Eerst het Pekonmeer af, daarna door een lange kronkelige verbindingsvaarroute en dan het hele Inlémeer, want ons hotel ligt aan de noordelijke punt ervan. Het was vier uur lang relaxen in de zon en genieten van alles wat er te zien was. Op het Pekonmeer geen toerist gezien, op de verbindingsroute ook niet, maar zodra we op de zuidelijke punt van het Inlémeer afkwamen nam het aantal toeristenboten stevig toe en we zitten nu in het dorpje met de onuitsprekelijke naam Nyaung Shwe, temidden van hele hordes toeristen. Althans, bij aankomst. Van hippe rugzaktoeristen, tot de grijze golf met enorme hutkoffers.
In het noorden van het ondiepe Pekonmeer zie je langzaamaan steeds meer groepjes rietlanden boven water komen en het lijkt dat de verbindingsroute een vrijwel dichtgeslibd deel van het meer is, waar je tussen riet en waterhyacint door moet laveren, waarna het op het Inlémeer weer beter begaanbaar wordt tot het uiteindelijk weer een meer genoemd kan worden. Maar eigenlijk is het andersom: het is een grote vlakte waarop landbouw plaatsvindt, in de regentijd loopt die voor een groot deel onder en is het een meer. We zitten nu drie maanden in de droge periode en daardoor begint het waterpeil weer te zakken, waardoor je in het meer allemaal afgebakende stukjes water ziet; de verhogingen rond een lapje grond komen weer langzaam boven water. Aan het eind van de droge periode moet het verbindingsstuk tussen de twee meren lastig te bevaren zijn. Het was nu al goed uitkijken voor de schipper. We voeren een paar keer door een soort rietsteeg. Een smalle tocht van anderhalve meter breed. Achter het riet zag je links en rechts weer water en ik moest een beetje aan de veenplassen van Ankeveen denken. Met regelmaat vaar je dwars door dorpjes, waar alle huizen (en tempels, scholen en winkels) op hoge palen staan. Soms zie je een grote boom in het water, maar als je vlakbij komt blijkt hij op een hoger gelegen stukje grond te staan. In één van de dorpjes hebben we een stop gemaakt bij een lotusweverij. Nooit geweten dat je met lotus kunt weven. Het was interessant te zien hoe ze uit lotusstengels vrij eenvoudig hele dunne draden trekken (spinragdun), die in elkaar draaien tot een vrij grove draad, waarna het verven met natuurlijke verfstoffen (gooseberry) en daarna het weven. Je kon er uiteraard ook e.e.a. kopen en het was schrikbarend duur. Een eenvoudige sjaal was meer dan $200.
Het Inlémeer is met name beroemd om de vissers die staand op één been met het andere been een peddel omklemmen en daarmee door het water peddelen. Ondertussen kunnen ze goed in het water om zich heen kijken en staan ze met het net in de handen klaar. Het is een bijzonder gezicht. In plaats van een net gebruiken ze ook wel een grote korf, om over de vissen heen te gooien.
Hierna was het nog een uurtje naar het dorp, waar we in La Maison Birmane slapen, gerund door een Fransman en met smaak ingericht. Met een uitstekend restaurant, waar uiteraard ook Franse wijn wordt geschonken tegen hebbelijke prijzen. Ineens zitten we na twee weken chique te dineren. Het is wel wat anders dan gisteravond. Toen aten we in Loikaw weliswaar supergoedkoop, €3.75 p.p. inclusief bier, maar daar werden we ook getrakteerd op Birmezen aan andere tafels die teveel van hun eigen meegebrachte whisky hadden gedronken en de zaak uitkotsten in een daarvoor naast hun tafel gereedstaande prullenbak. Twee keer. Gelukkig achter mijn rug, maar Harry zat eerste rang.
Na het eten een wandelingetje gemaakt naar het centrum, dat we niet hebben gevonden. Overal is het erg stil, terwijl er veel toeristen zijn. Waar?
Blijf maar lekker samen!
Langnekken ken ik natuurlijk alleen vanuit Thailand en ook daar alleen toeristisch. Blijf lekker genieten altijd warmer dan hier met 's nachts 7 graden vorst. Rob